— 116 —
zijn verstand, van nature als liet ware aangelegd voor de dia-lektiek, moest de jonge Karei Marx zich het sterkst aangetrokken gevoelen tot de philosophie van Hegel. Geen onder die talrijke jongeren, heeft Hegel grondiger bestudeerd, dan Marx. Wat Marx dan ook zoo machtig tot de philosophie van Hegel aantrok, dat was hare dialelctische methode, welker revolutionaire spits, juist door het schaduwspel van nevelachtige begrippen omhuld werd. Marx ruimde veelmeer deze begrippen op, terwijl hij zich in de massa van historische stof wierp en met deze feiten de theorie bevruchtte. Van jongs-af bezat hij een onverzadigbare dorst naar weten en eene rustelooze zelf-critiek. Reeds de vrienden zijner jeugd klaagden er over, dat hij door zijn nachtwaken om te werken, zijne sterke gezondheid vaak geschokt heeft. Arnold Ruge schreef aan Ludwig Feuerbach over Marx: .,Hij leest zeer veel; hij arbeidt met eene ongemeene intensiviteit en hij heeft een critisch talent, dat somwijlen tot een in overmoed ontaardende dialektiek wordt,.... maar hij voleindigt niets, hij breekt overal af en stort zich steeds van voren af aan, in een eindelooze boekenzee. Hij behoort, volgens zijne geleerde dispositie, gansch der duitsche wereld toe, maar door zijn revolutionaire denkwijze, is hij van haar buitengesloten.” Marx vereenigde dan ook in zich, alle faustiaansche aandriften van de duitsche geleerdheid. Hij droeg het leven der wetenschap binnen, zooals hij de wetenschap in het leven binnendroeg. Dit was de vooruitgang, die de duitsche wijsgeerige beschaving alleen nog maar maken kon, die zij onder alle omstandigheden maken moest, wilde zij niet, van een drijfrad der historische ontwikkeling, tot een traprad voor kleinburgerlijke denkers worden.
Van de grootste beteekenis voor Marx’ jeugd, was zijne verhouding tot de familie von Westphalen. Dat waren buren van het ouderlijke huis. De graaf von Westphalen was een Pruisisch beambte, van een niet gewoon slag en zeer ruim van opvattingen. Zijn vader was de geheimsecretaris Philip von West-plialen, die in den zevenjarigen oorlog, vijf fransche maarschalken in vijf veldslagen met succes versloeg en daarnevens van nature zoo burgerlijk bleef, dat hij nooit een soldatenuniform droeg en den titel van Generaal-Adjudant van het leger, waarmede de koning van Engeland hem meende te vereeren, lachend van de hand wees. Alleen de verheffing in den adelstand, liet hij zich welgevallen, maar dit, teneinde een meisje te kunnen huwen dat hem aan geesteseigenschappen evenaarde en de dochter van een Schotsche baronnenfamilie was: zij stamde af van den