diplomatieke scholing niet voorbij liet gaan, trachtte van zijn land de dominerende factor in de politiek van het ontwakende midden-oosten te maken. Als Emir onder Brits mandaat versterkte hij de banden met Engeland en werd vanuit Londen op alle mogelijke manieren gesteund in zijn plannen. Het begin van zijn optreden in Transjordanië als Emir vond plaats op het ogenblik dat er in Cairo een conferentie werd gehouden om de vraagstukken van het Middenoosten op te lossen. Abdoellah ontmoette in Jeruzalem .... Winston Churchill. De organisator van zijn leger wordt de nieuwe ,.Laurence” — een zekere John Glubb, die door de Transjordaniërs Glubb Pascha wordt genoemd.
Abdoellah streeft naar een groot rijk — een „Groot Syrië” en haalt zich daarmee de haat van de Syriërs op de hals die niets voor zijn annexatie voelen. De groot-Moefti die zijn eigen plannen heeft, zowel met Palestina als met Syrië en mogelijk ook met Transjordanië, veracht hem. Dat is ook het geval met Ibn Saoed van Saoedie-Arabië.
Abdoellah weet dat zijn leger het enige moderne leger in de Arabische landen is. Hij weet dat de En-gelsen hem helpen, zijn leger betalen, zijn soldaten opleiden. Engeland steunt Abdoellah — Abdoellah steunt Engeland. Zo althans is de rekening van het Foreign Office. Misschien vergist het Foreign Office zich. Misschien is het niet juist om te steunen op één man, nu de Egyptenaren zijn „drang naar de zee” met argwaan bezien en Syrië en Libanon zijn lonken naar het Noorden.
Ik heb de overtuiging dat men in Joodse kringen bereid was om met Abdoellah te onderhandelen. Zijn
76