er?” vroeg ik in het Engels. „Ga niet verder, mister” zei hij, „they will kill you.” Nog wist ik niet wie „zij” waren. Maar aan die onzekerheid kwam al spoedig een eind.
Op enkele tientallen meters voor ons uit gooiden jongens ruiten in. Ruiten van Joodse winkels.
Het was een afschuwelijke associatie. Dit was in Berlijn gedaan in ’33. Ik had hetzelfde gezien in Amsterdam in ’41.
Daar was het weer. Rinkelende ruiten en op straat geworpen koopwaar. En.... brand. Een verstikkende rook vulde de straat.
Was dit de herhaling van een nachtmerrie — dit kende ik immers?
Wie waren die vreemde figuren dan op de stoep aan de overkant. Mijn hemel — dit was geen droom — dit was afschuwelijke werkelijkheid. Engelse soldaten stonden toe te kijken hoe Arabische jongens ruiten ingooiden en de koopwaar op straat wierpen. Zij lachten - als wisten zij zich met hun houding geen raad -toen zij vlammen zagen opschieten uit dat wat vanmorgen nog een modern ingerichte zaak geweest was. Zij waren gewapend — waarom traden zij niet op. Ja, er gebeurde iets. Eindelijk dan kwamen zij in actie. De Joodse brandweer was aangerukt — nu traden zij op. Zij belemmerden de brandweerlieden om het vuur te blussen.
Toneel: Frankfurt 1938.
Acteurs: S.S. actief — Joden passief.
Aard van handeling: spontane volkswoede. Figuranten: Duitse politie (optredend tegen slachtoffer en niet tegen „volkswoede”).
47