schillende tijdperken stammen; alleen gekeken naar die muur die belangrijker is door wat hij na de ver-woestijn gezien heeft, dan in zijn vroegere staat. Deze muur is de stomme getuige van het Joodse leed en het Joodse verlangen geweest. Hij heeft de tranen gezien en de klachten gehoord om een vervolging in Polen en Spanje, hij heeft geluisterd naar verhalen van marteling en vervolging. En altijd heeft hij horen bidden om verlossing en bevrijding. Hij was immers de schakel met het verleden?
Een Jood die hier stond, dacht altijd aan de Joden die eens in feeststoet optrokken naar de Tempel en aan de Joden (o mochten ’t toch zijn kinderen zijn) die eens weer zouden optrekken naar Jeroesjalajim.
O wonderlijk lot der mensen.
De Vrijdag na mijn aankomst ben ik bij de Klaagmuur geweest en heb er het aangrijpend bidden gezien van de honderden die aan de oproep van den Opperrabbijn gehoor hadden gegeven een gebed om verlossing nu uitspraken en Zaterdagavond heb ik grote groepen jongemensen zien optrekken met vlaggen juichend om het begin van de bevrijding.
En door de straten van Jeroesjalajim schalde de Sjofar (de bazuin).
Zo zag ik de ontmoeting van het verlangen en de vervulling, van een verleden vol diepe zin en een toekomst die van grote betekenis kan zijn. Een ontmoeting op deze plaats.....,Het is haast tijd,” zei
iemand naast mij, ,,het uur is gekomen.”
Naar alle zijden breidt Jeroesjalajim zich uit. Op een van de vele heuvels staande, ligt de stad — als
22