wat ironische oogen waar, hoe ik mij voegde op de plaats en in de rol van volwassen edelman, die hij mij had toegewezen. Zijn spitse kin rustte op zijn handen, die hij om den goüden knop van een rotting hield geslagen, zijn pupillen trachtten mij te vangen, maar ik gleed zijn blik voorbij. Terwijl ik naar zijn gezondheid informeerde, zag ik met tegenzin, dat de zenuwtrekking om zijn wenkbrauwen zich nog weer vaker herhaalde. Ik voelde mij verder van hem verwijderd dan ooit, doch die afstand bood tegelijk beschutting.
Minutenlang zat hij zoo met zijn kin op de handen, mij aanstarend zonder te spreken, totdat eindelijk de naklank van mijn conventioneel beleefde vraag al spottender galm aannam in mijn gespannen gehoor. Langzaamaan, als bij al onze vorige ontmoetingen, steeg een verwarrende vloed van gevoelens in mij omhoog. Afkeer en aantrekking, angst en strijdzucht, naijver en medelijden in een enkele stuivende golf van emotie, dreigden mij weg te spoelen uit mijn zekerheid. Maar anders dan vorige malen, voelde ik mijzelf standhouden. Tenslotte waagde ik het zelfs om mijn pupillen in de zijne te vestigen als gelijke tot gelijke.
Het gestolde lachje om zijn mond smolt en liet hem zonder glimlach. Scherp drong zijn
5 65