zijn wang. Dat was prettig, soms als ze het vergat, voelde zijn wang kaal als ze weg was, maar nu had ze het niet vergeten. Nu lag haar wang tegen zijn wang. En nu legden haar handen de donzen deken net om het plekje waar zijn schouder het dek verwachtte, nu was hij ook ingestopt.
En nu draaide ze het gasvlammetje uit, dat hield op met suizen en opeens was de heele kamer weg. De deur ging open om haar door te laten, van buiten kwam nog een schijnsel, maar toen ging de deur weer dicht en nu kraakten de traptreden weer net andersom.
De dag was voorbij; moeder had het licht uitgedraaid. In de kamer was nu niets meer over dan het kussen waarop zijn hoofd lag en de lakens, die al haast even warm waren als hijzelf.
Nu behoefde hij niets meer echt te weten.
Later, toen het jongetje al een man was geworden, heeft hij een nacht beleefd, waarin zijn kloppende hersens zich herinnerden hoe zijn moeder des avonds een dag afsloot door haar nachtkus.
* *
*
De jongen liep met zijn moeder in de drukke winkelstraat, waar veel mevrouwen liepen met jongens en meisjes omdat het Woensdagmiddag was. Maar zijn eigen moeder was geen mevrouw en hijzelf was niet zoomaar een jongen, hij was degene, die alles zag wat gebeurde op straat.
Er gebeurde te weinig en de jongen voelde spijt omdat hij hier moest loopen, terwijl zijn voetbalclub een
66