Maar gisteren toen ik boven kwam, na mijn wandeling, hing Pluisje aan de slingerende kooi en klauwde naar de kanarie. Het was een griezelig gezicht. Er leefde nog jachtlust in dat magere, kale kattenlijf hoewel het dagelijks ligt te sterven.
Eigenlijk is het tijd om er een eind aan te maken. Maar mag dat, nu ik haar lastig vind?
Pluisje is dood. De veearts heeft haar een spuitje gegeven. Ik heb er niet bij gehuild. Ze lag heel stil, ze schokte niet eens, er ebde iets weg uit haar, en toen was ze alleen nog maar een pluk witte haren in de tasch van den veearts.
Ik heb wel gehuild toen ik straks in mijn stoeltje zat, omdat ze nu nooit meer op schoot kon springen, als vroeger.
Ik ben een egoist.
De kanarie tuit bij het groene slablaadje, dat Pedertje heeft gegeven. Hij schettert precies in de maat met mijn hoofdpijn.
Vandaag heb ik toch dat grijze hoedje gekocht nu het in de uitverkoop stond voor vier gulden. Van de week, toen het nog voor zesvijftig geprijsd was, liep ik er maar voorbij, want ik mag zooveel niet uitgeven. Maar ik ben blij, dat ik vanmorgen weer langs dien winkel kwam op den eersten dag van den uitverkoop, ik moest heusch een nieuwen winterhoed hebben.
Het is geen echt haarvilt, dat kan niet, dan zou het twintig gulden moeten kosten. Maar dit staat toch beschaafd. De rand heeft een witte voering zoodat ik
60