ook met zijn hulp zouden willen onderduiken. Mijn moeder legde hem uit waarom het voor mijn vader onmogelijk was zo’n besluit te nemen. Weken later, moeder was in de keuken om de koffie speciaal voor hem te zetten, zei Jo tegen mij: “Als je mij ooit nodig hebt, bel dan de bouwmaatschappij Rochdale waar ik werk en vraag naar Jo. Dan kom ik zodra ik kan.”
Na enkele weken met Ruth alleen in ons benedenhuis in de Hacquartstraat, waar om de paar avonden het overgaan van de deurbel na achten ons steeds opnieuw de adem in deed houden
- de politie bleek dan weer een andere opdracht te hebben om iemand uit ons niet meer bestaand gezin op te halen - weigerden mijn zenuwen zo door te gaan. Ik bezwoer mijn zus nu
- zolang het nog kon! - met mij onder te duiken. Daarop belde ik Rochdale op en vroeg naar Jo, die niet aanwezig was. Zoals afgesproken liet ik een boodschap voor hem achter. Twee dagen later stond hij dan ook ‘als geroepen’ bij ons voor de deur. Omdat wij geen geld hadden om het onderduiken te financieren stelde Jo voor twee ‘dienstjes’ als hulp in de huishouding voor ons te zoeken, bij voorkeur in dezelfde plaats. Het werd Den Haag. Op zondagochtend 16 mei vertrokken Ruth en ik - voor het eerst weer sterloos1 - naar het Centraal Station, het onbekende tegemoet.
Oemchen Schwarzschild, vaders moeder, weigerde elk voedsel nadat ze in Westerbork in de ziekenbarak was opgenomen en overleed op 23 april 1943 (geboren 14 maart 1856) nog ter plaatse.
1
Beschikkingen van de Commissaris-Generaal voor de Openbare Veiligheid en Hogere SS en Politieleider verschenen 9 mei 1942, bekendmaking nr 13 over de kentekening van de Joden in Nederland, gedateerd 27 april, gepubliceerd 29 april en door Rauter ondertekend:
Art. I (1) Een Jood, die zich in het openbaar vertoont moet een Jodenster dragen.
Art I (3) De Jodenster bestaat uit een zwart getekende zespuntige ster uit gele stof ter grootte van een handpalm met het zwarte opschrift ‘Jood’. Deze moet zichtbaar en vast opgenaaid op de linkerkant ter borsthoogte van het kledingstuk gedragen worden.
Dr. J. Presser, Ondergang - de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940 - 1945, deel 1, p. 220, Staatsuitgeverij 1965.