26 Februari 1944 Beste Ellen,
Het is mij onbegrijpelijk, datje mijn laatste brief pas verleden week hebt ontvangen, want hij is meer dan 14 dagen geleden geschreven en had je nog bij Jenny moeten bereiken. Enfin - voorbij. Wat vind ik het fijn, dat je het nu zoo goed hebt getroffen. Het is een echte geruststelling dat de menschen zoo goed en aardig tegen je zijn en ik hoop van harte, datje bootje daar nu voor goed voor anker kan gaan. Door wie had je die betrekking? En mag je de kinderen ook zelf verzorgen? (Daar bleek Roos geen moeite mee te hebben. Integendeel. Nog geen zes weken later liet ze hen rustig onder mijn hoede achter). Dat is toch een leuke leeftijd en ook zoo dankbaar werk. Maar datje met koorts bent rondgelopen is heel onverstandig. Ik kan wel begrijpen, datje het naar vond al in de eerste week ziek te zijn en ik hoop dat alles zoo weer over is gegaan. Ik hoop ook datje nu aan je werk wat meer gewend bent, zoodat je ’s avonds niet meer zo moe bent. - Als iemand je zei, datje op huishoudelijk gebied niets presteerde, dan is dat zeker altijd bedoeld in verhouding met Ro, want ik geloofde altijd, en dat is toch ook nu bewezen, (trouwens in mijn huishouding had ik het toch zelf vaak met je ondervonden en dat is nu al haast 2 jaar geleden) datje wel je mannetje zult staan, als men je alléén laat schipperen, want je hebt toch verstand genoeg om zelf te zien, dat een huishouding verzorgd moet worden, al zijn er ook nog zoo veel belangrijkere dingen. Maar ik ben er aan de andere kant van overtuigd, datje op een ander gebied nóg meer kunt presteren. Omdat wij nooit van te voren weten, wat nog alles in het leven van ons wordt gevraagd, moeten wij probeeren zoo veelzijdig mogelijk te zijn. En een ware vrouw kan dat - in tegenstelling met de meeste mannen. (...)
Als je nu niet meer zoo moe bent, zal je zeker ook weer lezen. Wat hebben ze voor boeken? Het boek van Kroger heeft R. (Rinus) meegenomen. (...)
Het ga je goed, schrijf gauw en neem een dikke pakkerd van je Len!