gebaard worden. Maar, in den idealen droom is géén plaats voor het kindje.
Kinderen zijn de vernieuwers der Menschheid; hèt kindje is niets dan een wangedrocht, verwekt door gepoëtiseerde geslachtsdrift en egoïste sentimentaliteit. Moeder’s kindje en vader’s jongen zijn de zinnebeelden van vrouwelijke pronkzucht en ijdelheid, van mannelijke kleine verwatenheid en hartelooze behoudzucht. De moeder zonder kindje is een eeuwig-wellende bron van verstandelijk altruïsme en moederlijk leiderschap. De man zonder jongen kan zijn geest en energie, als-ie die heeft, vrijer en ongebondener aanwenden en uitvieren, dan wanneer hij, als gehuicheld of gemeend richtsnoer, het belang zijner kinderen voor oogen houdt.
— Nooit zal je een moeder er toe brengen haar kind te verzaken! riep Wonnie Barzilay, haar vuistje komisch naar le Grand uitstrekkend.
— Het kind zal haar verzaken, wijl het een geslacht jonger is dan zij, zei de besluierde stem van Roosbergen.
— Wat al gebazel over kindje en kinderen. In het Communisme zal het Kind de voornaamste plaats innemen, basta. Het Kind is immers de toekomst, het is Alles!
— Is ’t, Rosa? vroeg Milders haar, licht-ironisch.
— Ja, alles, alles. En daarom moet het de ruimste ontwikkeling en het beste voedsel genieten. Het moet in één woord de voordeeligste kansen worden gegeven, zijn gaven van geest en lichaam volkomen tot ontplooiing te brengen.
— Zoo! zei Roosbergen droog.
— In een communistische wereld zal het Kind pas alles krijgen waarop het recht heeft; opgegroeid, zal het de gemeenschap haar zorgen beloonen, door het zijn kunst te schenken, zijn wetenschap, uitvindingen en techniek.
— Heilig Anarchisme! kreet Milders in koddigen afschuw,
248