DE JACHT OP SITOERI.
Barrèl was nu in dien toestand, dat alles wat er in zijn tegenwoordigheid gezegd werd of gebeurde, volkomen tot zijn brein doordrong. En elk gebaar, feit of woord, dat zijn aandacht trok, beeldde zich aanstonds duidelijk af, in zijn passief bewustzijn en bleef daar.
Evenwel kon hij alles niet blijvend helder waarnemen, nog minder, analyseeren. Zoodat voortdurend in zijn brein een heterogene verzameling huisde, welke hij vaak met bevreemding in zich waarnam, zonder dat hij lust of kracht voelde, de beteekenis dier beelden te doorgronden.
Het helderst en het meest positief leefde in hem, het sterke woord van le Grand: „Denk!” En dikwijls zei hij het tot zich-zelven, soms luid-op, om de gewaarwording van het geluid opnieuw te ondergaan.
Le Grand’s vertelling van Sitoeri peinsde dagenlang in hem na; voortdurend hoorde hij er brokstukken van vertellen. En sterk werd de drang in hem, Sitoeri en Simpel te verwenschen, om hun dwaas en onredelijk verbond, dat van zoo grooten invloed op het leven der latere menschheid bleek te zijn; ook op het zijne.
Op den duur stonden beide rechtopgaande aapmenschen scherp omlijnd gebeeld in zijn brein. Dus was het voor hem een zekerheid, dat zij bestonden.
Ze bestonden, en le Grand had blijk gegeven niet in het minst tevreden te zijn met hun bestaan en hun gedrag.
Waarheen hij nu keek zag hij voortaan Sitoeri’s en Simpels. Elk vrouwelijk wezen in ’t Brokkenhuis verwachtte hij te zien neerstorten, schreeuwend om appelen; en, elke man leek er toe bereid, een gelofte van trouw, gehoorzaamheid en goed gedrag
137