zie je niets meer en je vermoedt een hel vol duivelachtigheid; door haar charme, haar lenigheid, haar geraffineerd manoeu-vreeren met ’r heupen en wat ze nog méér heeft.
De Onbestorven Weduwe was hem ontglipt; nu trachtte hij zich aan Barrèl vast te klampen. Maar deze vergat uit angst voor en af keer van hem, zijn afschuw voor de Dikke Dame; hij omarmde haar glibberig, bemodderd lijf en rolde, met haar, uit de nabijheid van het Dronken Gezicht, onderwijl het vervolg van zijn geschiedenis in haar oor krijtend.
— Dus voortaan was ik een hongerlijder, Tantalus op zijn ergst. Want al de zielige ethica, die uit haar mond rolde, alsof ze een overgebakken dominee was, werd tot leugen gemaakt door de prullen van Hirsch en Liberty, die om haar lichaam hingen. D’r sprak geen greintje geestesleven, zielsverrukking of bijbelteksterij uit dat rare lappengoed. Maar wèl daagde het me voortdurend uit en stookte het me op, haar beet te pak-pen en ’r te zoenen, waar ’k wou.
Hij was nu op haar geklauterd, maar gleed op den grond; ze was glad en glibberig van de modder. Op goed geluk rolde zij zich voort, zoo snel als haar mogelijk was, om uit zijn nabijheid te geraken. Een eind verderop schommelde ze met veel moeite overeind en waggelde de Naakte Dame achterna.
— Pia! schreeuwde Barrèl woest, zich opwindend wijl de een na den ander hem alleen liet, Pia!
Een enorme hand spande zich om zijn keel.
— Mijn biceps kon een halve centimeter hooger opzwellen dan de biceps van den kampioen dien ik d’r uit knock-outte! bulderde de machtige, angst-aanjagende stem van den Kam-pioen-Bokserin zijn oor. Als ’k ’s avonds de arena uitwaggelde, m’n heele gezicht bepleisterd en beklonterd met gestold bloed, dan kwijlden de wijven van de geld-burgerij me met zulke ioo