hadden onder het brood eten de, onder arbeiders toch al geringe, plichtsplegingen opzij gezet en zich tot een gezellig clubje vereend, toen eensklaps twee heeren met barsch gezicht de fabriek binnentraden.
— Is hier personeel van Van Duren? riep de heer, op wiens kantoor mijnheer Lobbes den vorigen dag het maken van zijn lift had besproken.
— OmU te dienen, antwoordde een der mannen met vollen mond, en mompelde toen tegen den onderbaas van Goedertrouw:
— Nu zal je een grap beleven.
— Waarom? vroeg deze
— Die lange is de chef van het Algemeen Technisch Bureau, een concurrent van Van Duren. Die vischt nu precies achter het net.
— Denk er om, dat je geen hand aan dit werk uitvoert, zei de „lange”. De lift is aan mij opgedragen.
Nu hadden de werklieden van Van Duren inderdaad nog geen hand uitgestoken en waren dat ook niet van plan geweest, voor hun patroon had gezegd wit ze moesten doen.
— Wat blieft U, heeren? vroeg werkbaas Van Giesen.
Als antwoord kreeg hij de boodschap, welke hij op het kantoor bracht, en die daar zooveel opschudding veroorzaakte.
De onderbaas van Goedertrouw fronste echter de wenkbrauwen. Het bouwen der lift ging hem niets aan, maar zijn patroon was het doorbreken van den een of anderen muur opgedragen. En nu scheen het hem allesbehalve onmogelijk, dat, als hij nóg langer keus maakte tusschen de beide zijmuren, er een ploeg werklieden zou komen van een anderen aannemer, die zich niét zoo lang op het werk bezon. Hij had het voorbeeld voor oogen, van de beide technische bureaux.
Dus, pakte hij zijn boterham in, greep een moker en breekijzer, en liep vastberaden op den linkermuur toe. Daar achter dezen een ge-
84