HET SPEL GAAT BEGINNEN.
De groote, holle, ongezellige vergaderzaal, liep vol. Ze was nauwelijks geopend of de voorste rijen stoelen waren al bezet en nu werd het voor de nakomers dringen, om een goede plaats te krijgen.
Die het eerst kwamen waren voor het meerendeel ouwelijk uitziende mannen, werklieden in zondagsche kleeren. Een pijpje in den mond, handen in de broekzakken, schuifelden zij met snellen tred naar voren, om zich een goed plaatsje dicht bij het podium te verzekeren. De jongeren die na hen, bij clubjes tegelijk de zaal instoven, stoorden zich minder aan een bepaalde plaats en liepen eerst nog een poosje elkaar na, tusschen de rijen stoelen door en er overheen. Ze waren zwieriger, moderner gekleed dan de ouderen en rookten sigaretten wier damp ze elkaar onder het spelen in het gezicht bliezen.
Door de loopgangen, tusschen de stoelen en de wanden wandelden de mannen die het midden hielden tusschen de oudere en de zeer jongeren. Ze waren onderling zeer verschillend en al naar de kleinere groepen waartoe zij schenen te behooren, droegen zij de echte, groote werkmanspet, of den deukhoed. Enkelen, kennelijk aanhangers van het burgerlijk fatsoen, hadden lage bolhoeden op en droegen
De gezellige staking.