— Och foursitter loat hem moar rustig noa s’n ploats goan, hè Smikkeltje, riep schele-Ko gemoedelijk.
Pang.
— Stilte! Smikkel is aan het woord. Of — ben je uitgesproken ?
— As ik niet verder mag____
— Nei! riep een stem met schor geluid.
— Nei! Nei — nei! bootsten de jongens het schor geluid na.
Het werd onrustig, alom in de zaal. Smikkel keek er den voorzitter op aan, die zijn schouders ophaalde en een stillen wenk gaf van: „Schiet maar op — als ik je raden mag."
— Dan mag ik houpe — datte jullie gein berouw salie
hebbe — fan sou ouferaild____
Het rumoer ging over in een honend gelach. Hij hield op en liep woedend naar zijn plaats.
Nu stond de voorzitter met vertoon van ernst op.
— ’t Is toch erg, dat de vergadering niet eeus rustig kan blijven, als er iemand spreekt. De zaak is toch waarachtig gewichtig genoeg om rijpelijk te worden overwogen. Of, moet er morgen in de kranten staan dat de loodgieters onder groote herrie besloten hebben te gaan staken?
’t Is misschien waar dat Smikkel foudeert; in ieder geval overdrijft-i. Hij staart zich blind op kassen en heeft hoegenaamd geen vertrouwen in solidariteit. Dat leert’m zijn christelijk beginsel____
— Loat-i ’r dan de pest mei kraige----!
— Allemoal beloazerderai — dat gewaffel fan z’n kerk.
De kerk is een zuurkroampie____
— Ja — zooveel leg ik er ook bij, vervolgde de voorzitter, maar daarom gaat het nog niet op — hem het spreken on-
19