TROUWEN. 85
monsterachtigs. Immers mócht zij wel zijn vrouw worden — zij die een ander liefhad ? En, mocht hij haar nog wel verlangen tot vrouw — nu hij door haar bekentenis wist, dat ze met hart en ziel van een ander was ?
Beangstigend sidderen ging het in hem, dat hij op het punt stond het allerheiligste te schenden — als hij met haar onder de Choppa staand, haar toestond te verklaren, dat ze hem, Simon, tot levensgezel, tot man wensehte, om hem onderdanig te zijn en lief te hebben — om hem overal te volgen, haar geheele leven. Mocht hij wel zoo heiligschennend liegen, ja de zonde van bedrog op zich nemen, door haar tot leugen aan te moedigen en haar daarin bij te staan ?
Die vragen, zoo eenvoudig en toch van zoo groot belang, drongen zich al sterker aan hem op. En — hoe hij ook peinsde —