TROUWEN. 81
met. een sluw lachje naar nieuwe orders te vragen.
Achter haar rug staken de mannen de hoofden bij elkaar; becritiseerden haar bemoeizucht en beschimpten de moeder, ouwelijke, joodsche huisvrouw, zelfs in haar zwart-zijden kleed; klein vrouwtje, geheel misplaatst in de wanordelijke omgeving van het oogenblik. Simon bemerkte hun ontevredenheid, maar lusteloosheid weerhield hem, zich erover te uiten. Ook voelde hij wel iets van het goed recht dier menschen, om zich te beklagen over haar bemoeizuchtig optreden. Hij dacht zich zelfs aan hen verwant, in het besef, dat ze hem geen haar beter behandelde dan den eersten, den besten werkman.
Uit alles straalde hem haar koele persoonlijkheid tegen, als de volstrekte uitdrukking van hüèr wil, zonder erkenning van wien
SPRINGER, Trouwen. 6