gehad. Toen een lange rij Ellipsen zoo diep gebogen stond, blafte Manus plotseling heel schel. Daarvan schrokken de Roomgelen zóó erg, dat ze niet meer terug konden buigen.
Die arme Ellipsen waren er erg bedroefd onder, maar Manus troostte
hen. Hij beweerde dat ze nu aanleg hadden gekregen om hond te worden, net als hij. En dat vooruitzicht wekte hen zoodanig op, dat ze te trotsch werden om tegelijk met rechte Ellipsen te zingen of naast ze te zweven.
De algemeene roomgele reinheid was iets anders, wat Manus voortdurend ergerde. Dus zocht hij net zoo lang het land af tot hij een klein maar heerlijk modderig slootje vond. En nadat hij zich daarin naar hartelust had gewenteld, zocht hij een aantal Ellipsen op, die jaloersch waren op hun gebogen vrienden. En dezen maakte hij weer wijs dat, wanneer zij zich in het slijk wentelden, hun gebogen vrienden nooit hond konden worden en zij juist wel.
Daar zij dat geluk aan de anderen niet gunden, volgden ze Manus’ raad. En den volgenden dag waren de Roomgele Ellipsen verdeeld in twee partijen: de voorstanders der Gebogen- en die der Beslijkte Ellipsen.
Tweedracht in Ellipsenland.Toen Manus dit resultaat aan de kinderen vertelde lachten ze hartelijk om zijn kwajongensstreek, maar brachten hem ook onder het oog dat hij verkeerd deed.
— Tot nu toe heeft dit roomgele volkje onderling in vrede geleefd, zei Don ernstig en nu breng jij onrust tusschen hen. Dat is niet aardig.
Maar toen de partijen voorbij het paleis trokken moest Don toch ook weer lachen. De Gebogen Ellipsen konden niet meer statig zweven en buitelden voortdurend over den kop. En de Beslijkte hadden tegelijk met hun roomgele reinheid hun stem verloren en nu leek hun zingen het meest op koffiemalen.
De oneenigheid werd voortdurend sterker en maakte Ellipsicus ongerust. Dus zweefde hij de kamer der kinderen binnen, om voor hen zijn nood en om raad te zingen. Zijn dochter Ellipsica, die liefst geen gelegenheid verzuimde om voor Don te zingen en te buigen, volgde hem. En haar zweefde weer Ellipsicatorus achterna, de neef die met haar veloofd was en met toorn haar voorkeur voor Don gadesloeg.
Het drietal zong net zoolang een zeurig Eliipsenlied voor de kinderen, tot Manus de tong uitstak. Toen zwegen ze van bewondering.
— Beste Ellipsicus, zei Don, toen hij dus eindelijk aan het woord kon komen, ik kan je werkelijk niet helpen. Als je Ellipsen Hollandsche jongens waren zou
64