HOOFDSTUK V.
„Chita, ga je nu toch baden? Je bent zoo verkouden en 't is zulk guur weer!"
Mevrouw Weldam vroeg het bezorgd, want Chita was reeds eenige dagen aan het hoesten en zag er niet al te best uit.
„Hè moeder, doe niet zoo overdreven,” zei korzelig het meisje, „De heele week heb ik niet kunnen baden, omdat het hondenweer was, en nu 't weer eindelijk wat beter is, ga ik!"
„Ik heb je den geheelen nacht hooren hoesten. Wees nu verstandig en ga niet in zee!"
„Gezanik altijd! u is zoo belachelijk gauw bang. Stel je voor, niet baden omdat ik een beetje hoest!”
„Blijf dan niet zoo lang in het water,” vroeg de bezorgde moeder, toen ze zag, dat haar stijfhoofdige dochter, zooals gewoonlijk, toch precies deed wat ze verkoos.
Chita vond het niet noodig te antwoorden en haar bad-cape omslaande, daalde ze de trappen van het terras af, naar zee toe. Het was aan het strand toch niet zoo warm als ze gedacht had, de wind was koud.
Goed, dat moeder niet aan zee zit, dan zou het gezeur weer beginnen, dacht ze, toen ze de cabine instapte om te douchen. Lekker! die douche knapte