83
en — zooals hij smalend dacht — van binnen armer waren, dan de armen waar ze liefdadigheid voor pleegden.
Maar toen hij van het podium terug kwam en Titia en Eef zag staan, drukte hij hen stevig de hand.
„Wanneer ik wéér in het land ben en iets kan doen voor uwe armen, dan graag,” zei hij en z’n gitaar opnemend verdween hij, vóór dat ze nog den tijd hadden hem te bedanken.
Eenigszins beduusd keken de beide meisjes elkaar aan.
„Een vreemde vogel!” vond Eef.
„Een eenzame,” zei Titia zacht. „Maar een, die de menschen niet noodig heeft en durft te leven zooals 't hem goeddunkt. Dat laatste liedje was wrang, hè? maar waar! Ik voelde me ineens beschaamd,”
„Dat hoef jij niet te zijn, Titia,” zei Eef, „Jij meende het, toen je in dezen tijd van pret maken iets wilde doen voor anderen en je hebt er meer voor gedaan, dan één van ons allen. Hoor eens, hoe ze binnen joelen! Ze gaan dansen. Ga je mee?”
„Ik kom straks. Eef, vind me niet aanstellerig, maar ik kan nu niet gaan dansen: pour les pauvres! Ik ga even aan het strand een frisschen neus halen. Tot straks, hoor!” En terwijl op het podium Wim een speech afstak om allen te danken, die medegewerkt hadden om dezen avond te doen slagen en hij Titia van Eerden een speciale hulde bracht, die de idee geopperd had en er eigenlijk van hun allen het meest voor gewerkt had; toen Titia's naam van mond tot