52
Wie kan er nu nog iets nieuws verzinnen?"
Titia’s klare, rustige oogen tuurden het zeevlak af, of ze daar iets kon vinden, wat die onstuimige, naar afwisseling hakende jongelui bevredigen kon.
„Ik weet wat,” zei ze dan. „We hebben totnogtoe alles gedaan wat ons zelf plezier gaf. Laat ons nu eens iets doen wat anderen vreugde verschaft.”
„0, hemel!” steunde Tom. „Daar komt mijn maatschappelijke zuster los! Ik doe niet mee, dat kan ik je wel zeggen. Wat moet er gebeuren? Bloemetjesdag? lezingen houden tegen alcohol-misbruik? Kinderen die op het strand zoek zijn geraakt, bij hun weenende ouders terug brengen?”
„Niets van dat alles,” lachte Titia.
„Laat hooren,” moedigde Wim haar aan.
„Nu dan,” ze had even te kampen met de verlegenheid, die haar altijd beving als ze zich het middenpunt voelde. „Ik heb toevallig gehoord, dat hier verschillende vacantie-kolonies zijn, die geld noodig hebben. Als we nu eens een paar aardige avonden arrangeerden, waarvan we de opbrengst schonken aan die inrichtingen.”
„Hoe denk je dat aan te leggen?” vroeg Eef, direct vol belangstelling.
„Ik dacht zoo: als we nu één avond vol schoone muziek gaven....” ze keek Professor Peltz's kant uit. Hij verstond heel goed Hollandsch, maar nu deed hij toch of hij van al wat ze zei niets begreep,
„Ja,” viel Eef bij, „als we nu Professor Peltz eens vroegen?”