HOOFDSTUK III.
't Was vol seizoen en het groote hotel aan zee leek een overvulde bijenkorf, waar de bijen onvermoeid in en uit zwermden.
Chita Weldam behoefde niet meer te klagen over een tekort aan jongelui. De jeugd was in grooten getale vertegenwoordigd en Chita was het middenpunt van een troep pretzoekende jonge menschen, die elkaar in overmoed trachtten te overtroeven.
Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat klaterde de jool, werden er plannen gemaakt en ten uitvoer gebracht.
De twee groote artisten, blij eens los te zijn van de beslommeringen en vermoeienis, die het steeds concerteeren met zich meebrengt, hadden zich gaarne gestort in deze zee van zomerpret en waren als een paar ondeugende bengels, die ontsnapt zijn aan het ouderlijk gezag.
En steeds was het Chita, die de plannen voor den dag maakte, en met zooveel vuur en animo, dat ieder zich gaarne schikte, al waren die plannen dan soms wat moeilijk uitvoerbaar.
Kano-tochtén op zee, waarbij menigeen een nat pak haalde, nachtelijke wandeltochten, tennis