20
hij nog voor de schaafbank stond en met haar, eenvoudig dochtertje van een tuinder uit den polder, ver-keering had, even dankbaar en met evenveel ver-eering, al waren sindsdien drie en twintig huwe-lijksche jaren voorbij gegaan, jaren, waarin haar Cor steeds hooger en hooger was geklommen op de maatschappelijke ladder.
Dat hij prikkelbaar was, egoïstisch, aanmatigend, ach, ze zag het wel, maar ze wist er altijd een excuus voor te vinden, Als Chita, in opstandige buien, zich op minder aardige wijze over haar vader uitliet, dan was het de moeder, die pleitte:
„Hoe kan je vader nu zijn als een gewoon mensch? Hij heeft z'n leven lang geploeterd om jullie dit heerlijke bestaan te kunnen geven. Je hebt er geen idee van, hoe hij gezwoegd heeft. En kun je niet begrijpen, kindje, dat de man daardoor overwerkt en prikkelbaar is geworden? Ach, en hij is toch zoo ziels-en zielsgoed. Wat heeft hij niet allemaal voor zijn kinderen over? Kunnen jullie niet aan alles meedoen? Hebben we geen heerlijk huis? Geen mooie auto? Jullie hebt maar te kikken en je hebt nieuwe kleeren. Kijk eens om je heen, hoe de menschen zich bekrimpen moeten, hoe ze ieder dubbeltje om en om moeten keeren alvorens het uit te geven. Is daar bij ons sprake van?"
Zoo spreekt de moeder, om den man dien ze met zoo’n trouwe liefde aanhangt, in de oogen van zijn kinderen te verheffen. Maar ze zegt hun niet, dat zé gaarne al die luxe, alle pracht en praal, waarmee hij