112
legen met het geval, dat „de rijke erfdochter” bij hen voor verpleegster zou spelen.
„Natuurlijk. Stel je voor, als je mekaar toch kunt helpen.Wim dacht, dat z ij n vader in dat geval gezegd zou hebben: „je gaat er niet heen! Laten die menschen een verpleegster nemen!”
„De specialist heeft precies hetzelfde gezegd, wat dokter Boomstra al zei,” vertelde Titia. „Je ouders zijn nu heelemaal gerustgesteld. En laten we nu alsjeblieft geen van allen zoo tragisch doen; daar helpen we niemand mee."
„Neen,” zei Eef en ze sprong op. „We lijken wel mal. Vooruit jongens, brengen jullie me een eindje op. Ik kom nooit door dien storm naar Villa Buk-je.”
Ze tornden met z’n vieren tegen den storm in, de oogen vol zand en met verwaaide haren. Maar 't was verfrisschend en goed, en toen de jongens in het hotel terug kwamen zagen ze de dingen niet zoo somber meer in en was hun eetlust niet minder groot dan anders.
Maar voor wie om Chita heen waren, volgden er angstige dagen, want steeds hooger steeg de koorts, steeds benauwder werd de patiënte.
Soms leek het of het teêre gestel niet bestand zou zijn tegen de felle koorts, het afmattende hoesten en zelfs dokter Boomstra, die al die dagen van een prettig optimisme was, twijfelde één dag of het uithoudingsvermogen van de zieke groot genoeg zou zijn.
Maar het bleek de crisis te zijn geweest en hoewel langzaam, trad hierna toch verbetering in.