Inmiddels hadden de werklieden Bob zachtkens opgetild en droegen ze hem naar den houtzaagmolen, waar ze hem bedekten met eenige oude kleeden, in afwachting dat het lijkje naar huis getransporteerd kon worden.
De dokter begaf zich naar zijn rijtuig, maar v<5or hij instapte riep hij de jongens, die zielig-stil bij elkaar stonden, bij zich.
„Kom eens hier jongens,” zei hij zacht. Ze kwamen schoorvoetend aanloopen en bleven bij zijn koetsje staan.
„Kunnen jullie begrijpen, jongens, hoe zwaar ’t mij valt de vreeselijke tijding aan zijn ouders te gaan brengen?
Stel je eens even voor, dat nu je eigen vader en moeder zoo’n tijding kregen.”
Weer begonnen de jongens zacht te snikken.
„Kijk eens, jongens, ik was zelf als kind een echte wildebras, maar nooit heb ik aan spelletjes meegedaan waaraan bepaald levensgevaar verbonden was. Dat had ik mijn moeder eens en voor goed beloofd. .
En leer dat van mij, zoolang je zelf niet kunt
30