zal wel weer voorgaan.” En Ambro begint de ladder te beklimmen.
„Goed uitkijken, Paul,” roept hij toen hij midden op de ladder is gekomen.
Piet wil hem onmiddellijk volgen, maar de ladder begint bij deze beweging zoo onregelmatig te zwiepen, dat Ambro, een beetje benauwd, naar beneden kijkt en tot Piet schreeuwt:
„Even wachten tot ik boven ben, stommert!” En Piet houdt zich nu stil en hoeft niet lang te wachten, want Ambro is het bovenste terras van de societeit genaderd.
„Hè, wat een fijn uitzicht!” zegt hij uitblazend. „Piet, nou kan je komine.”
En achtereenvolgens klimt de bende, behalve Paul, naar boven.
„Wat nou ?” vraagt Chris. „Daar staan we! Vriezen we dood, dan vriezen we dood!”
„0, we kunnen nog hooger,” is Ambro’s antwoord. „En dan zullen we wel verder zien.”
„Jij commandeert ons maar den heelen middag,” zegt Chris. „En wij doen maar als makke schapen je zin.”
„Stil maar, ik heb alweer een plan. We gaan rangeeren.”
„Rangeeren?” vraagt Puckie, die zich al de gekste sprongen van Ambro voorstelt, nu ze daar zoo hoog staan.
Ambro heeft nu een tweede ladder ontdekt, veel kleiner dan die ze beklommen hebben en die naar het dak voert.
155