„Pas op,” waarschuwt Piet. „De zaal-chef staat vuil op je te loeren.”
Ambro, uit angst de zaal uitgezet te zullen worden, alvorens Karel het glansnummer van den avond gespeeld heeft, houdt nu zijn gemak een beetje. ,,’t Hoeveelste nummer komt Karel ook weer?” „Het derde gelukkig,” zucht Paul, die erg in angst zit voor Karel.
Het tweede nummer is een van de oudere leerlingen, die een aria zal zingen.
Het is een tamelijk corpulente jongedame, die met alle allures van een groote concertzangeres het podium betreedt.
„Wat een Paasch-os,” zegt Chris.
„Ze lijdt aan ondervoeding,” smaalt Ambro.
Net zal de juffrouw haar aria inzetten, als Ambro, die den lust tot kattekwaad niet kan weerstaan, plotseling Paul een hevige kneep in z’n zitvlak geeft, waarop deze met een gil van pijn „Au” schreeuwt. De pianist houdt op en de geheele zaal
werpt verwoede blikken naar de plaats, waar de gil vandaan kwam.
De directeur van de muziekschool loopt vertoornd de trapjes op naar het tooneel en zegt: „Jongelui, wanneer jullie niet
134