„En komt ie nou nooit meer met ons spelen,” vraagt Paul, die Ambro steeds bewonderd heeft en heel dikwijls steun bij hem vond wanneer hij als jongere en zwakkere op hun avontuurlijke
tochten in gevaar verkeerde.
„Dat zie je,” zei Piet nijdig. „Al drie middagen heeft ie z’n tijd verknoeid. Dan wandelt ie zeker met z’n schoone jonkvrouw!!”
„Nou, ik vind ’t niet zoon naar kind,” zegt Chris. „En ze brengt altijd appels voor hem
A »
mee.
„O, doet ie ’t daarom,” zegt Puckie vol minachting. „Die kan ie van mij ook krijgen, we hebben er genoeg thuis.”
„Neen, niet alleen daarom,” verdedigt Chris hem. „Hij vindt haar heel lief. Hij heeft warempel al
drie weken z’n zakcenten gespaard om d’r een
doosje chocolade te koopen.”
„Wat een halve gare!” roept Karel. „Niks voor Ambro! Maar wedden, dat ’t hem gauw gaat vervelen !”
Chris begint ’t nu ook jammer te vinden, dat Ambro door dat meisje niet meer in hun midden is en hij, die Ambro’s geheim eerst zoo goed wist te bewaren, hij stemde nu met de jongens in, dat Ambro’s gedrag zeer was af te keuren.
„Ik stel voor,” zegt Karel, „hem weer voor ons te veroveren en dat zal ons lukken ook. Ik weet zeker, als hij moet kiezen tusschen ons en dat malle kind, hij ons zal kiezen.”
„Hoe wil je dat dan aanleggen?” vraagt Piet.
120