heeft grrroote waarrrde. ’t Is van eën historisch geworden perrsoon! De Kikkerrrr was zijn bijnaam, want hij sprrak niet, mijne vrrrienden, hij kwèkte! Jè, jè, jè!” hier imiteerde Ambro op schitterende wijze den gehaten onderwijzer, die de jongens met den bijnaam van „de kikker” hadden vereerd.
„Hou op,” gilde Karel, ,,’t Is ’m precies, ’t is of ik de vent hoor!”
„Wie bied er wèt voor jè, jè, jè? Een grrroot man, een geleerrrde, mijne Heerrren!”
„Twee spie,” riep Chris, z’n heele hebben en houwen er aan wagend.
„Drie spie,” zei Puckie tergend kalm.
„Vier spie,” haastte Chris zich te zeggen.
„Je hebt er maar twee,” herinnerde de solide Paul hem.
„Twee moet ie me poffen, betaal ik ’m de volgende week,” zei Chris.
„Geld bij den visch, mijne Heerrren, Jantje Contantje,” lachte de afslager.
„Me opschrijfboekie en me gum zet ik in,” schreeuwde Karel.
„Vijf spie,” zei Paultje, met het air van een millionnair, die, in het zekere bezit van zoo’n onmetelijk kapitaal, wel zoo’n ongehoord groot bedrag mocht inzetten.
„Neen, dat is gemeen,” riep Chris verontwaardigd. „Hij heeft de wrat ook al”
„Hij heeft de spieje,” plaagde Ambro.
„Me zakboekie en me gum zijn ook niet voor de poes,” lokte Karel.
94