90
En vóór Maar’ er op verdacht was, werd ze beet gepakt en hoewel de lange Hans met haar meer werk had, dan met Mieke, zoo kreeg hij het toch gedaan, haar op den anderen kant van de kast te pooten.
Nini vouwde dubbel en zei, dat het niet goed kón zijn haar zóó te laten lachen.
Mieke hield zich rustig, wachtte gelaten af, tot ze bevrijd zou worden, Maar’ echter schreeuwde als een jong speenvarken en dreigde dat d’r rosbeaf aan zou branden.
Midden in het tumult ging de huisbel over.
„Laan’ me d’r af!” tierde Maar’. „D’r wor’ gebeld!”
„Ik zal wel open doen,” en Hans, met deftige passen, z’n mal gezicht een en al gewichtigheid, ging naar de huisdeur.
„Of mevrouw thuis is?” hoorden ze hem vragen. „Ik geloof, dat ze nog niet op is.”
„Nog niet op?” vroeg een verbaasde stem.
„O, hemel, Cornelia!” kreet Nini.
De twee poppen op de kast verstijfden.
„De freule!” schrok Maar’ en werktuigelijk streek ze langs haar schort, mat de hoogte van kast naar grond.
Nini spoedde zich naar de gang en half verlegen, half proestend, zei ze:
„Kom toch binnen, Cornelia. Die malle jongen! luister maar niet naar wat hij zegt. Even voorstellen? Hans Rety, Alfred’s broer, Mevrouw van Manen, mijn nicht.”
De naam zei Hans niets en had hij al geweten van Cor-nelia’s stijfdeftigheid, dan had hem dit eerder nog overmoediger gemaakt, dan tot kalmte gemaand. Maar nu, voor haar uitgaand, met de gong die hij intusschen uit de hall had gehaald, schreeuwde hij:
„Komt dit zien, komt dit zien! Twee levende beelden op een kussenkast! Die Entführung aus dem Serail!”
„O, o!” steunde Maar’ „Wat zal de freule daarvan zeg