prettige dingen die er zijn. Hoe zit het eigenlijk met dè Club, die jullie zouden oprichten? Wanneer kunnen we de Clubleden verwachten?”
„Dat is óók al zo vervelend. Het schijnt net of de ware animo er niet voor is. Ans doet zo drakerig en al heeft ze nu wel gezegd, dat ze mee wil doen, ik weet toch, dat ze het niet van harte doet, want ze heeft het land, dat Nita er in is. Bah! al dat gezeur, waarom moet er nu altijd weer één zijn, die anders wil?”
„Begin jij nu maar een dag vast te stellen en dan zullen we het ze zó gezellig maken, dat ze alle onderlinge ruzietjes vergeten en het een harmonische Club zal zijn. Jullie maakt Floor toch wel erelid?”
Riek proestte het uit bij het idee, dat Floor erelid van hun Club zou worden.
„Hij krijgt een beeld van een insigne van me,” beloofde ze. „Hè, Floris Vossekop, een knoop van rood, wit en blauw, boven op je dwaze kop geprikt. Kijk niet zo mal naar je goede vrouw, ’t is net of je haar uitlacht.”
„Zó moet ik het hebben,” dacht tante Do, toen Riek even later met Floor over de grond lag te rollen. „Nu hoest ze ook niet en ik blijf bij mijn idee, dat er een hoop angst en zenuwen bij zijn, wat niet weg neemt, dat ik toch stilletjes Dok even op zal bellen en hem zeggen, dat ze weer wat kucht.”
Toen Moeder ’s avonds thuis kwam, opgewekt en vol verhalen van kleine Riekje, schoof Riek haar stoel vlak bij die van haar Moeder en vleide ze het donkere hoofd tegen haar aan.
„Poessie mauw!” plaagde haar broer. „Riek geeft kopjes!”
„Is er wat, Riek?” vroeg haar Moeder, wie het aanhalig doen van Riek plotseling opviel. Riek was wel lief, maar niet bepaald aanhalig.
„Hè, neen, Moeder, wat zou er nu zijn?” Er was weer even de korzelige toon.
69