„Het is meer de gezelligheid van al de vriendinnen, die ik toch wel erg gemist heb.”
„En Nita dan?”
„O, die is alweer in een hele tijd niet geweest en de laatste keer, dat ze er was, vond ik haar zo stekelig, niets leuk, Moes.”
„Was jij misschien niet aardig tegen haar? Ik kan me niet voorstellen, waarom ze nu opeens zo veranderd zou zijn, ze was toch die eerste tijd heel lief voor je en dat mag je niet zo gauw vergeten.”
„Dat doe ik ook niet en ik heb haar nog een kattebelletje gestuurd in de hoop, dat ze weer eens gauw zou komen, maar ze heeft daarna niets meer van zich laten horen.”
„Ze is ook niet bij Baasje geweest. Heeft die er niet met je over gesproken?”
„Och, die is het wel gewend, dat ze soms weken lang niet bij hem komt. Ze zegt wel vaak tegen me: „Riek, ik ben een rare,” maar ik zie het nu zelf ook in. Ik heb heus mijn best gedaan haar wat te veranderen, maar ze werkt zelf zo weinig mee en ze heeft nu weer een erge luiheids-bevlieging. Wat daar de oorzaak van is, weet ik niet, ze was zo aardig op weg geregeld haar huiswerk te maken. Nu is het finaal mis, zoals ze de laatste keer zei. En ze zei het zo triomfantelijk, haast treiterig. Misschien ben ik toen wel een beetje snibbig uitgevallen.”
„Ja, de schuld zal wel aan beide kanten liggen,” vond Moeder.
De volgende morgen — Riek werd laat wakker — kwam tante Do naar boven gesneld.
Riek, die haar slaperige ogen uitwreef, vroeg: „Staat het Muizennest in brand? U holt zo!”
„Je petekind is geboren!” juichte tante Do.
Riek vloog het bed uit.
„Wat, wanneer?”
„Dat zeg ik toch. Zo juist. Moeder telefoneerde! De
51