60 MIES DEMMING.
naar de bovenzaal leidde.
„Wat zal ’t zijn?” vroeg Mies. „Iets vrrreese-lijk lekkers, hoor!”
„Denk eraan, Mies,” waarschuwde Dolly, „’t Is je laatste schets geweest, nu krijg je zoo gauw niet weer wat.”
Mies lachte geheimzinnig.
„Heb je wat klaar?” vroeg Dolly nieuwsgierig. „Toe, Mies, wees niet zoo’n naarling, vertel op.” „Ik seg maar soo, ik seg maar niks zooals de onsterfelijke Janus zegt. En die veul seit, hep allemachies veul te f’rantwoorde, wat uwes?” „Hè, Mies, hou nou toch eens op met dat Janus-taaltje en vertel liever.”
„Een plombière of een café glacé’tje?”
„Praat er maar niet over heen, je komt toch niet van me af.”
„Liever een cocktail? Dolly, kind, je hebt straks geen beenen meer om op te staan, cocktail is koppig, hoor!”
„Treitster!”
„Liefje!”
„Daar heb je je moeder met Frans!” riep Dolly opeens uit.
„Waar?” vroeg Mies levendig.
„Ze komen net binnen, kijk, achter die dame met dat zware bont om.”
„Ja, waarachies! Hou je stil, daar moeten we een bak mee hebben, je zegt geen woord, al doe ik ook nog zoo gek.”
Mevrouw en Frans kwamen niets kwaads vermoedend langzaam aangewandeld, kennelijk met het doel naar de bovenzaal der lunchroom te gaan.
Toen ze de trap naderden en daarmee ook de plaats waar de beide meisjes zaten, trok Mies plotseling den verbaasden Frans naar zich toe, beduidde hem, dat hij geen kik zou geven en plantte hem op haar plaats. En vlak achter