36 MIES DEMMING.
te woord te moeten staan met een vollen mond.” „Een slecht begin,” fluisterde Mies, toen de patroon vertrokken was.
„Niets van aantrekken. Een volgenden keer voorzichtiger zijn.”
„Ja, maar hij sluipt zoo, je hoort ’m niet aankomen.”
„O, daar krijgt u ook wel routine in. Ik heb er nu niet aan gedacht, maar als ik op mijn qui vive ben, hoor ik hem, al sluipt ie ook nog zoo zacht.”
„Wat ben ik blij, dat u hier is! Als ik alleen had moeten zijn, zou ’t me zeker gauw te machtig worden. Ik heb een gevoel, of ik in een gevangenis ben en Denijs is de strenge cipier.”
„We zullen het samen wel knusjes maken,” bemoedigde Dumée haar. „Gedeelde smart..., u weet ’t, hè? Ik vind ’t ook erg prettig, dat u hier is, ik heb een gevoel of ik u al jaren ken. De vorige kantoorjuffrouw was er vijf maanden en daar stond ik, toen ze vertrok vreemder tegenover, dan tegen u op den eersten dag.”
„Fijn,” zei Mies, „zoo moet het ook zijn, wil je prettig samenwerken. We zullen twee trouwe kameraads worden. O, sloo!”
„En laten we nu eens flink doorwerken, want we hebben iets goeds te maken.”
„Ja, daar voel ik wat voor. We zullen een 10+ halen op het gedragboekje, dat Vader Denijs dagelijks voor ons invult.”