34 MIES DEMMING.
niet te doen. Ik moest het terrein eens verkennen.”
„Ik heb een Kwatta-reep bij me. Kan ik u dienen?”
„O, zalig!” riep Mies blij. „Morgen breng ik wat mee.”
Hij gaf haar den reep, die ze door midden brak, hem eerlijk de helft gevend.
„Zoo’n klein stukje zal uw snoeplust niet tot bedaren brengen. Neem u ’m maar heelemaal.”
„Ik denk er niet aan, ’t is zoo welletjes,” en Mies hapte haar aandeel gretig naar binnen.
Juist was ze genoeglijk aan het kauwen, toen de deur openging en de heer Denijs naar binnen stapte.
Mies voelde zich verstijven onder zijn doordringende blikken, die onmiddellijk haar angstig pogen zagen, om het brok chocolade naar binnen te krijgen.
„Wel, juffrouw, begint u al iets te leer en van het verpakken?” vroeg hij, zijn zware, gebiedende stem dwingend tot wat vriendelijkheid.
Mies knikte tamelijk idioot met haar bol, stamelde iets van:
„Jawel, mijnheer.”
Het waren echter vreemde klanken, die ze uitstiet.
Dumée, die zijn brok chocolade nog intijds had weten weg te moffelen, had erg met haar te doen en trachtte de aandacht van den patroon op iets anders te vestigen.
Dit gaf Mies den tijd de chocolade naar binnen te werken en met een zucht van verluchting plakte ze verder.
„U gebruikt véél te veel stijfsel,” zei de heer Denijs. „Zuinigheid zal Dumée u ook niet leeren, die verknoeit zelf meer dan noodig is aan stijfsel en touw. Heb je juffrouw Demming gezegd, dat alle touwtjes, die er om boeken zitten, die