Een koude nevel hing over de bergen, toen den volgenden morgen een troepje gasten Beau-Séjour verliet om den toer naar die Jungfrau te maken.
„Nou, wat heb ik gezegd?" 't Was Sally's wat schelle stem, die boven het gegons van de andere stemmen uitklonk.
,,'t Is koud en mistig! Ik ben tenminste blij, dat ik er zoo warmpjes in zit!"
„Mr. Röstel zei, dat het mooi weer zou worden," berichtte een landgenoote van Sally en haar geloof in die woorden scheen rotsvast.
„Dan zit je met je bontjekker en je wollen sweater!" plaagde Fred, die er sportief uitzag in plus fours met pull-over en een cape over den arm.
„Je valt me geducht tegen, Sally! Boksen en schermen en bang voor 'n beetje kou! Je lijkt Paul wel, die klappertandt nu al!"
Ze keken beiden lachend om naar Paul, die als een bedaagde oude heer met Margret achter hen aan kwam stappen.
,,'t Is nog zoo vroeg," klaagde hij.
„Vroeg! Papzak, dat je bent! 't Is kwart over achten."
„Midden in den nacht! Had me toch laten slapen!"