„Tine, kind,” zei hij getroffen. „Wat is dat een heerlijk idee van je, hoe rijk maak je me daarmee. Wie zou me beter kunnen begeleiden, dan mijn eigen vrouwtje. Maar waarom zou je met lesnemen wachten, tot we getrouwd zijn ?” „Dat ben ik ook niet van plan. Wachten staat niet op mijn programma. Ik ga, als je weg bent, twee keer per week naar stad om les te nemen bij den grooten pianist Sch.... Tenminste, als hij me als leerling wil accepteeren. Ik heb gehoord, dat hij alleen die leerlingen aanneemt, waar werkelijk wat in zit.”
„O, dan neemt hij jou ongetwijfeld aan, want je bent bijzonder muzikaal en hebt heel veel aanleg.”
„Als jij maar niet te verblind in me bent,” zuchtte Tine.
„Nu, wacht maar af, wat Sch.... van je zegt,” zei Ernst vol vertrouwen. „Je kunt bij geen beteren gaan, van hem kun je enorm veel leeren. Kind, kind, wat heb je me blij gemaakt.” „Dan ook nooit meer piekeren over de toekomst, liefste.”
„Neen, dat is met zóó’n vrouwtje onnoodig,” zei Ernst warm.
„Gossiepietje, ’t is al kwart over twaalven,” riep Tine verschrikt uit. „Je moet naar den trein om Wim en Juf met Nettie te halen.” „Ik vlieg!” zei Ernst, terwijl hij haastig opstond.
93