„Tineke, dat is nu eens een goed werkje voor jou om zooiets in elkaar te zetten,” zei Herman.
„Ik zal er over nadenken en alles doen wat in mijn macht staat, om die stakkerds te helpen,” zei Tine.
„Dan is ’t in goeie handen,” zei Karel. „En zus, je disponeert maar over ons, we zijn bereid je met alles te helpen.”
„Fijn,” zei Tine dankbaar. „Ik zal jullie hulp zeker noodig hebben.”
Dien avond schreef Tine een langen brief aan Mevrouw van Beek en Ernst, waarin ze hun vertelde van het vreeselijke ongeluk en hoe ze van plan was, alles in het werk te stellen om de arme vrouw en kinderen te helpen.
Reeds den volgenden dag kwam er een brief van Mevrouw van Beek aan dokter Durieu, waarin ze hem uit Ernst’s naam aanbood, eenige vioolnummers te komen spelen, ten bate van de arme weduwe. Ingeval er een fancy-fair gegeven werd, stelde ze tevens eenige schilderijen ter beschikking om de opbrengst daarvan te besteden voor het gezin van Steyn.
„Dat is buitengewoon aardig,” zei dokter Durieu verheugd. „En we kunnen verzekerd zijn van een groote recette, als haar zoon speelt. Ik zal haar onmiddellijk schrijven, dat we hun bizonder lief aanbod gaarne aanvaarden.”
Het was een alleraardigst oogenspel, tusschen
78