We gaan knussigheid plegen, meisjes.
Hoe ik zoo plotsklaps op dat idee kom?
Luister!
Er komen, ik vertelde het je reeds eerder, veel jonge meisjes bij me.
Toen m'n dochter nog thuis was, plaagde ze me vaak met al die bezoeken.
„Zijn er weer biechtelingen?” vroeg ze dan. En ze stelde me voor om kaarten uit te deelen, groene, gele, rose, paarse.
Kwam er dan weer een van m'n jonge vriendinnetjes, dan hoonde ze:
„Welke kleur is het vandaag? Rose? Laat je kaart zien, meisje.”
Natuurlijk gaf dit veel pret en de biechtelingen plaagden lustig terug.
Welk verband dit nu houdt met m'n praatje met jullie, zal ik je duidelijk maken.
De meisjes die kwamen, waren meestal werkende meisjes en al pratende, viel 't me wel eens op, hoe slordig ze er vaak konden uitzien. Vlekken, die ik bij een vorig bezoek al geconstateerd had, zaten er nog. Lustig bengelende knoopen werden niet vastgenaaid, veiligheidsspelden tierden welig en kousen-ladders waren gerepareerd door den boel „naar elkaar toe te halen.”
71