's Avonds; toen ik het kroost naar bed bracht, Ernst was toen 6, Lydia 4 y2 jaar, jammerde de rakker plotseling op hoogst dramatische toon: „Marie-ie-ie!” En uit het andere bed klonk niets minder heftig: „Ar ♦ ♦. thu-u-u-ur!”
Je kunt denken hoe ik proestte!
De groote avond kwam en ik werd, schoon de feestzaal niet ver van ons af was, met rijtuig gehaald.
Ik had me maar meteen in „de pracht” gestoken. Een regen-cape bedekte dit alles.
Er heerschte een zenuwachtige stemming achter het tooneel. De aardige dochter van den kruidenier, die m'n kamenier zou spelen klappertandde zicht- en hoorbaar. De regisseur — in het dagelijks leven banketbakker — gaf links en rechts bevelen.
De souffleur deed z'n hok om! Ja, nu kijk jullie raar, ik spreek toch heusch de waarheid.
Het souffleurshok werd om den souffleur gedaan en als hij er weer uit moest, nam iemand hem de machine weer af, of het een mantel was.
„Doek!” basde de tooneelknecht, die tevens doodgraver was.
Daar stond ik in al m'n glorie, omringd door den herbergier, m'n kamenier en koetsier en aangestaard als een spookverschijning door hèm, die me eens liefhad, Arthur!
In de zaal gingen zulke kreten op over m'n tullen pracht, dat het onmogelijk was een woord te zeggen.
't Klonk zoo ongeveer als de langgerekte hè è è è è's van een publiek, dat bij een groot vuurwerk het mooie slotstuk ziet.
Pas toen van alle kanten stilte geboden werd kon ik m'n klaus, die nogal lang was, ten beste geven.
Toen kwam het moment, dat m'n kamenier me de gouden schoentjes uit moest trekken. Ze had ze, tengevolge van de plankenkoorts nog niet gezien.
Ze knielde neer en toen ...
48