Ja, ze geloofde hem en ze kreeg de oude opgewektheid terug. Den volgenden morgen werden bij mevrouw Brink aan Kitty's adres afgegeven twee struiken rozen, een bos donkerroode met Bob's kaartje en zacht-gele van Dick, plus het foto-toestel en een verzegelde enveloppe waarin de negatieven en afdrukjes.
Een blij meisjesgezicht snoof behagelijk de geur op van de donkerroode rozen.
„M'n lievelingsbloemen,” dacht ze. „Maar de theerozen zijn óók mooi.”
Op Bob's kamer zaten de jongens samen.
„Wat moet dat nou?” vroeg Dick.
„Wat bedoel je?”
„Dat weet je heel goed.”
„Well, Sir, ik was officieus verloofd met Kitty en ik ben van plan het niet lang te blijven.”
„En ik ?”
„Tja, da's nou beroerd! Berthe is voorzien! Maar... weet je wat... Brink's moeder is weduwe ...!”
Een worstelwedstrijd volgde.
Een stem onder aan de trap.
„Bob! telefoon voor je!”
„Zou ze ... ?”
Ze renden naar beneden.
„O, Letty!” Bob's stem klonk teleurgesteld, dan, met een vreugdevolle overgang:
„Wat zeg je? te logeeren gevraagd? Let, je bent een darling! Dick? ja, die staat naast me. Daar is ie!”
Het blonde hoofd nam nu den hoorn over.
„Treurig, mevrouw Letje, treurig! Wat zegt u? Nog een zusje? Goddank! Vraag die óók te logeeren, brave vrouw! Bye, bye!”
112