de klok en leunt op haar vlag en ze kijkt den trein tegemoet. De vrouw alleen staat binnen en zij drieën alleen staan buiten. Ver weg aan deneenen kant zie je de brug, luchtig en hoog in de zon, veel minder ver aan den anderen kant zie je het station, laag en donkergrauw in schaduw, menschjes wippen nog gauw even over en je hoort daar ook de waarschuw-klok, veel doffer.... Vader zegt, dat die klokken met elkaar onder den grond verbonden zijn.... Het is wonderlijk, maar ze kunnen toch niet luisteren.... een uit de verte aankomende trein, die daar dadelijk langs je heen zal gaan.... dan kan je aan niets denken. Wat is hij al dicht-bij, je kijkt precies tegen zijn buik en die groeit terwijl je kijkt, die dijt in het vierkant uit, omdat de trein al nader komt.... Denk nu eens even dat je midden op die rails stond vastgebonden.... hè, het schokt door je heen.... maar neen, je staat veilig, naast Vader, achter de boomen, die gesloten zijn, je wil toch wel Vaders hand een beetje stijver knijpen.... Denk nu eens even dat de trein van de rails afsprong, ineens, dat noemen ze dirrel-jeeren, het is een woord van verschrikking vol, een woord om benauwd van te droomen. Onder de seinpaal en de bocht vloog hij al door, even was hij weg, nu zie je hem ineens veel grooter en heelemaal in de zon, een woest, trotsch, sterk dier, dat aangerend komt de kop omhoog, de buik vooruit.... hoor het donderen, het rammelen, al het geweld.... hij komt.... hij is er nog niet... is er nog niet.... is er nog niet.... Je zegt dat al harder, in je zelf en je moet er van slikken, zoo klopt je hart.... hij is er.... hij ging vlak langs je oogen, maar boven je oogen bliksemend en zwart en rukte de rammelende wagens voort en alles trilt en beeft.... je kijkt hem na
74