8i
tellen hoe het haar was gegaan en wat haar was gevraagd. Ze had mooie punten behaald en de school niet tot schande gestrekt. Ze stond in de klas naast den lessenaar van den meester en praatte met hem onder het snuivend lamplicht. De nieuwe klas kwam in, Heieen keek angstig toe en zag hoe een ander meisje zich zette in haar bank, haar boeken uitlei en zich omkeerde naar haar buur. Zij had daar nu geen plaats meer, stond voor de banken en praatte met den meester in een zachte verblijding om de vriendschappelijkheid van zijn glimlach en zijn woorden. Deze man was hard voor haar geweest, had haar nimmer gespaard en dikwijls gestraft, doch dit was voorbij en vergeten. Als een tinteling vloog door haar heen de drang om hem iets vriendelijks te zeggen, zij ook had immers haar deel van schuld gehad aan de gebetenheid tusschen hen beiden, maar de tinteling vervloeide in bedroefdheid, het was nu toch alles voorbij. Ze was groot en behoefde niet langer in de klas te zitten en ze mocht pratend voor de banken staan, terwijl anderen leerden. Dit was de vrijheid, naar welke ze had gedorst, komen mogen en gaan, wanneer ze verkoos. En was ze dan nu toch weer niet blijde? Ze was van school af, er zat een ander meisje in haar bank en de meester reikte haar de hand als een gelijke en liet haar beloven dat ze nog eens van zich zou doen hooren als ze een plaats gekregen had. Hoe gaarne was Heieen dien avond nog gebleven,