73
al laat en het was al vol, achter gesloten rijen van Zondagsche jongens en meisjes en van oudere menschen in deftig zwart of kleurige feestkleedij vonden ze nog plaats op matten stoelen. Het meisje naast Heieen knikte links en rechts, hoofden wendden en keerden zich in de rijen voor hen, toen ging plotseling het zaallicht uit, het scherm schoof snel naar weerskanten opzij en in den feilen glans op het tooneel zag Heieen tot haar lichten schrik, want ze had het nog nooit meegemaakt en alles ging zoo gauw, een gewemel van menschen met hooggekleurde gezichten en bonte kleeren. Ze hoorde een roezemoes van praten en lachen, dat haar door zijn wezenloosheid deed denken aan het voorspel van de muziekdoos in de stationswachtkamer, als ze het deuntje nog niet herkend had, tot ze eindelijk wat begon te verstaan en bemerkte, dat het verkleede kinderen waren. Ze speelden een stukje vol zotte toestanden en verwarringen, die Heieen niet aardig kon vinden, doch daar iedereen lachte, meende ze dat de schuld wel bij haar zou liggen —, maar ze vermaakte zich buitengemeen met een oude tante, die vreemde woorden verkeerd gebruikte, overal inliep en elk ding uit de handen liet vallen.
Daarna werden er liedjes gezongen en de bedroefde wijsjes van het driestemmig koortje ontroerden Heieen zeer, rillingen slopen haar langs achterhoofd en rug, bij het lied van den herder in de bergweiden had ze moeite niet te schreien. Ze tuurde