70
in de les aan niets anders en ging daarna naar huis en dichtte zonder haperen in koortsige opgewektheid een wreed en fel spotgedicht. Het vond den bijval, dien zij verwachtte en zijzelf de belooning, die ze zocht, een plaats in den kring, een schakel in de keten der broederschap. Van nu af had ze haar glorie als spotpoëet en hekelde alle meesters met een scherpe vaardigheid, die haar zelf verbaasde. Ook deed ze mee aan het sarren en tieren op teekenles en zangles.
In de zoetheid der toejuichingen van wie haar zoo lang hadden verstooten ging het bittere zelfverwijt, dat haar vooral om des ouden mans leed in avonden en nachten bevloog, geheel en al verloren.