64
gewrongen had, waar de kinderen dringerig tegen haar opstormden en de bleeke, beenige zuster in de volte, tegen de open kamerdeur leunde en Heieen vorschend van top tot teenen bekeek — er was nog nergens licht ontstoken, het huis stonk naar vocht en donkerte — en bij de enge trap omhoog geklommen was, werd ze door Dieuwertje stijf en plechtstatig ontvangen, want ze was thans bezoek, en ze had plotseling het benauwende gevoel, dat er nu allerlei, en ze wist niet wat, van haar werd verwacht, zonder dat ze er op gerekend of zich voorbereid had. Het was als in een droom: dat ze plotseling in een examenkamer gebracht werd en niets had geleerd. Ze had althans een geschenkje meegebracht, gaf dit Dieuwertje met haar gelukwensch, waarbij ze elkaar niet aankeken, liep traag naar het raam en keek naar buiten. Ze zag boven den grauwen muur tegenover het huis, den hoogen romp van een gashouder, strak en stoer tusschen lage daken en rijzige pijpen. Dit alles leek in de schemering alreeds volslagen zwart, maar uit hemel en lucht was nog niet alle licht geweken.
De fabriekspoort stond open, een zwart pad van modder en sintels voerde binnèn in. Heieen staarde ernaar en plotseling voelde ze weer datlosgeraken uit de werkelijkheid, dat bevangende als van vreemde en verre dingen, dat willoos meegetrokken worden
in ruimten van vaag gepeins----o, wat was het
toch?