58
gesloten 'kerker in haar binnenste mededragen.
Heieen sloeg de oogen op, zuchtte en zag, dat zij alleen was. De donkerte dreef aan, hoe wonderbaarlijk zoet was nog dit laatste licht. Ze zag de meisjes in paartjes en bij drieën heen en weder langs zich gaan, het grint kraakte licht, er beet iets in haar keel, er rezen tranen, was ze nu echt bedroefd? Ze wreef in een onvaste smartelijkheid haar achterhoofd tegen den muur, kreunde even, sloot de oogen en ving haar tranen in haar open mond. Toen tikte de sleutel een kort bevel tegen de ruit, gordijnen ritsten neer, binnen ploften de lampen op; avond. En Heieen ging naar binnen.
Er gingen eenige weken voorbij en Heieen ervoer allerlei dingen, die ze nooit geweten of opgemerkt of gemist had. Onder de andere dit dat ze geen armbandjes, broche en horlogetje bezat of begeerde, dat ze niet dansen en niet schaatsenrijden kon, nooit bij avond te kermis en binnen in een tent of op een partijtje was geweest.
En wat later vond Heieen op haar bank een blaadje papier uit een zakboekje getrokken met een potloodkrabbel erop, waarin ze met pijnlijke schaamte zichzelf moest herkennen.
Want er onder stond: ״dit is het rare kind met de rare jurk uit het rare huis" en op den witten rand nog een kort, plomp lijf op stakebeenen en met onooglijk kopje. Een dartel potlood had daar snel met dansende letters door heen geschreven ״en dit is haar gekke zuster."