42
en niet wetend wat ze beproeven moest, slapen gaan of wakker blijven. Want sloeg ze de oogen open en keek ze op in het duister onder de binten, dan benauwden haar dolende vormen, deed zij ze toe, dan spookten uit de diepte rosse en fel witte schijnselen op haar af, vormloos, maar die vormen aannemen konden en ze wentelde zich om en om en stortte eindelijk heftig schreiend haar angst uit mond en oogen in haar hoofdkussen neer, tot ze uitgeput insliep en droomde.
Wanneer kinderen op school met vroolijken ophef vertelden van wat ze in den nacht hadden gedroomd, grappige of ijselijke verhalen, keek Heieen ze zwijgend en weifelend in de oogen, en geloofde ze niet in wat ze zeiden, want wie kon lachend over zijn droomen spreken? Haar droomen waren meestal onzegbaar gruwelijk en tot in de gewoonste dingen ontstellend vreemd. Zij kende gedroomde landschappen, die jaren lang bij poozen weerkeerden voor haar gezicht en haar verontrustten, zonder dat er in dien droom iets ergs of bijzonders was voorgevallen. Ook droomde ze wel van varen in de bcot, van loopen door het land —, en zelfs dan schenen land en boot dat ontstellende als uit te zweeten, ze wilde dikwijls weten wat het was en ontwierp daarom bij het ontwaken naast het wijkend droombeeld snel het werkelijk beeld van die bekende dingen, doch bevond hun onderscheid wel sterk en beslist te gevoelen, doch niet te benoemen. Het ergste, dat