34
vijftig kinderen ging ze verloren en droomde vaak uren ongestoord, terwijl de meester sloofde met de dommen. De zon scheen, en de wind woei, slanke takken zwierden groen en goud de ramen langs, van ver klonk het fluiten van de stoomboot op de rivier, een dubbele stoot van ongelijke hoogte, als wit en geel tegen elkaar. De rivier was blauw en breed tusschen heuvelen en glooiende groene dalen: de Garonne. üchtspikkels dansten fel tusschen flarden schuim, kleurige meisjes spoelden goed en leien het naast zich te bleeken in de lucht. Over den grintweg, in de verte, waar de huizen lagen in de trillende wazen hunner gaarden gevat, kwam Vitalis aan op zijn staf geleund en het kind ging klein en vlug aan zijn hand. Nog weer toeterde de boot, de gladde golven richtten zich op, rondden zich glanzende om en braken neer, spikkels dansten tusschen schuim, ze kwamen aan, ze gingen, voorbij, ze trokken verder....
Buiten was het donker en in de schemering van de klas gonsde het gedempte rumoer, dat beter dan stilte de broosheid van droomen behoedt. De vlagen rukten en sloegen den fijnen regen te pletter tot zilverloovers tegen de ruiten. Nu stonden ginder in het veld de rietlanden rondom den molen blank onder water. De molen klepperde, de plassen rimpelden rillend in den wind, dorre pluimen wuifden, riemen plasten en sopten met het zoet, droefgeestig geluid, dat tot verlangen en mijmeren drijft, booten schuurden langs den dijk,