XXVI.
ELEEN gevoelde scherp, dat zijn aandeel in hun nieuwe innigheid met liefde niets gemeen had en dat zijzelf die met haar sterk ontkennen, niet alleen van gevaar en verderf, maar ook van eiken dieperen zin dan die van een lieflijke en zoo al ongebruikelijke, daarom nog niet verwerpelijke omgangswijze tusschen man en meisje —, op een ander plan had gebracht.
Niets was derhalve redelijker en natuurlijker dan dat hij, op zijn fijne en bescheiden wijze nemend en genietend van wat ze hem aldus tot haar eigen vreugde aanbood en toestond, en wat hij zelfs niet meer weigeren kon, zonder haar te krenken, geenerlei belofte deed. Een instinct zeide haar, dat hij haar wellicht toch teruggewezen zou hebben, had hij de diepte en de hevigheid van haar liefde vermoed, doch hiervan zweeg ze en niet om deze reden alleen.